donderdag 29 mei 2025

Geen schoolvoorbeeld

In het vonnis Rechtbank Den Haag 13 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9265:

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9265

gaat het om een zaak, waarin een nieuw, gewijzigd, Prijzenblad in de aanbestedingsprocedure is gebracht door middel van de nota van inlichtingen:


2.6.         In het kader van de Nota van Inlichtingen is de Hogeschool er in vraag 30 op gewezen dat in het bij 7.1. in Mercell gevoegde Prijzenblad de aangeboden uurtarieven van vijf van de zes onderwerpen automatisch met een factor twee worden vermenigvuldigd. Uitsluitend het uurtarief voor ‘Bureaukosten Creatie Betaalde Content’ wordt in dit Prijzenblad met een factor vier vermenigvuldigd. De vraag naar de juiste vermenigvuldigingsfactor heeft de Hogeschool in de Nota van Inlichtingen als volgt beantwoord:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=d69df403-a289-43de-a1be-fc372217fc37

In het nieuwe Prijzenblad worden de aangeboden uurtarieven voor alle onderwerpen met een factor vier vermenigvuldigd. Voor het overige is het Prijzenblad ongewijzigd gebleven, zo ook de hiervoor weergegeven tabel en de daarboven vermelde toelichting.

Drie inschrijvers, waaronder Happy Horizon, hebben evenwel ingeschreven met het oude Prijzenblad.

Dat heeft echter uiteindelijk geen consequenties:


4.8.         De slotsom op grond van het voorgaande is dat er geen aanleiding is om in deze aanbesteding in te grijpen. De Hogeschool was niet gehouden om de inschrijving van Happy Horizon als ongeldig terzijde te leggen en Happy Horizon van verdere deelname aan de aanbesteding uit te sluiten. Geen van de toepasselijke aanbestedingsrechtelijke beginselen rechtvaardigt die door TCD verlangde uitsluiting van Happy Horizon. Uitsluiting van Happy Horizon op de aangevoerde gronden zou juist uitmonden in formalisme, waarbij de toegang tot de aanbestedingsprocedure en daarmee de eerlijke mededinging onnodig zouden worden beperkt. Voor de door TCD gevorderde intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en het gevorderde verbod tot gunning aan een ander dan TCD bestaat dan ook geen grond. De subsidiaire vordering tot heraanbesteding is evenmin toewijsbaar. Op basis van de aanbestedingsstukken was voor inschrijvers voldoende duidelijk dat met gebruikmaking van het nieuwe Prijzenblad diende te worden ingeschreven. Dat drie van de zeven inschrijvers gebruik hebben gemaakt van het oude Prijzenblad, rechtvaardigt niet de conclusie dat de aanbestedingsstukken voor meerderlei uitleg vatbaar zijn.

Je kunt daar wel wat anders van vinden, denk ik.

Allereerst handelt een Hogeschool bij de inkoop van Online Marketingdiensten en daaraan gerelateerde dienstverlening niet als (een) ‘bestuursorgaan’.

Deze rechtsoverweging (gedeeltelijk) uit het vonnis:


4.2.         […] Echter ook in dat geval kan op grond van vaste jurisprudentie onder omstandigheden binnen de grenzen van de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat op grond van artikel 3:1 lid 2 Awb en artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek ook in aanbestedingen van toepassing is, op een aanbestedende dienst toch een verplichting rusten tot het bieden van een mogelijkheid tot herstel of aanvulling.

Is dus in casu onbegrijpelijk.

Voorts kan men zich afvragen, of wel sprake is van een onvoorwaardelijke inschrijving, als blijkbaar een nota van inlichtingen niet volledig wordt ‘meegenomen’ of deels wordt ‘gemist’ door een inschrijver?

En uit deze rechtsoverweging van het vonnis:


4.7.         Onder de hiervoor geschetste omstandigheden moet het er dan ook voor worden gehouden dat Happy Horizon bij het indienen van haar inschrijving abusievelijk het oude in plaats van het nieuwe Prijzenblad heeft ingevuld. De Hogeschool is op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel gehouden om Happy Horizon de gelegenheid om die vergissing te herstellen. Happy Horizon had met de door haar in het oude Prijzenblad ingevulde zes uurtarieven immers al alle verlangde informatie verstrekt, die nodig was voor een inhoudelijke beoordeling van haar inschrijving op het subgunningscriterium Prijs. Het zou van formalisme getuigen om Happy Horizon niet de gelegenheid te bieden haar uurtarieven alsnog in het nieuwe Prijzenblad in te vullen en haar inschrijving met inachtneming van dat ingevulde nieuwe Prijzenblad te beoordelen. Daartoe is van belang dat dit herstel, anders dan TCD stelt, feitelijk niet leidt tot het indienen van een nieuwe inschrijving. De door Happy Horizon in het oude Prijzenblad geoffreerde uurtarieven zijn immers in het kader van dit herstel niet aangepast. De omstandigheid dat als gevolg van het een-op-een overzetten van de in het oude Prijzenblad door Happy Horizon aangeboden uurtarieven naar het nieuwe Prijzenblad de inschrijfprijs van Happy Horizon is gewijzigd (lees: in vergelijking met de inschrijfprijs in het oude Prijzenblad is gestegen), is uitsluitend het gevolg van het herstel door de Hogeschool van de hiervoor besproken fout in vijf rekenformules in het oude Prijzenblad. Onjuist is dan ook de stelling van TCD dat Happy Horizon meer dan één mogelijkheid heeft gehad om haar prijsopgave te doen. Evenmin kan TCD worden gevolgd in haar stelling dat Happy Horizon eigenhandig de rekenregels van het Prijzenblad heeft aangepast. Het is juist de Hogeschool geweest die hierin een noodzakelijke aanpassing ter herstel van een door haar gemaakte fout heeft doorgevoerd. Het overzetten van de door Happy Horizon geoffreerde uurtarieven van het oude naar het nieuwe Prijzenblad heeft er uitsluitend toe geleid dat de ingediende inschrijvingen qua prijs in één oogopslag objectief met elkaar konden worden vergeleken. Happy Horizon heeft als gevolg van deze geboden herstelmogelijkheid geen concurrentievoordeel genoten en de eerlijke mededinging is hierdoor dan ook niet geschaad. Uitsluiting van Happy Horizon (en de overige twee inschrijvers die het oude Prijzenblad hebben ingevuld) zou in dit geval juist de eerlijke mededinging schaden, omdat door die uitsluiting de toegang tot de aanbesteding onnodig zou worden beperkt.

Lijkt te volgen, dat de betreffende drie (3) inschrijvers, in tegenstelling tot hun concurrenten, hoe dan ook een extra mogelijkheid, dus een ‘tweede kans’, hebben gekregen om zich terug te trekken uit de aanbestedingsprocedure. Niemand kan (kon) hen namelijk verplichten om het nieuwe (juiste) Prijzenblad opnieuw in te dienen.

En daarmee is het ‘aanbestedingsrechtelijke gelijkheidsbeginsel’ in het geding.

Ik denk dus, dat onderhavig vonnis geen schoolvoorbeeld in verband met het uitbannen van formalisme is.

Lees ook:

https://keesvandewater.blogspot.com/2024/12/het-aanbestedingsrechtelijke.html 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten