In het vonnis Rechtbank Den Haag 13 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9265:
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9265
gaat het om een zaak, waarin een nieuw, gewijzigd, Prijzenblad in de aanbestedingsprocedure is gebracht door middel van de nota van inlichtingen:
2.6. In
het kader van de Nota van Inlichtingen is de Hogeschool er in vraag 30 op
gewezen dat in het bij 7.1. in Mercell gevoegde Prijzenblad de aangeboden
uurtarieven van vijf van de zes onderwerpen automatisch met een factor twee
worden vermenigvuldigd. Uitsluitend het uurtarief voor ‘Bureaukosten Creatie Betaalde Content’ wordt in dit Prijzenblad met
een factor vier vermenigvuldigd. De vraag naar de juiste
vermenigvuldigingsfactor heeft de Hogeschool in de Nota van Inlichtingen als
volgt beantwoord:
In het nieuwe Prijzenblad worden de aangeboden
uurtarieven voor alle onderwerpen met een factor vier vermenigvuldigd. Voor het
overige is het Prijzenblad ongewijzigd gebleven, zo ook de hiervoor weergegeven
tabel en de daarboven vermelde toelichting.
Drie inschrijvers, waaronder Happy Horizon, hebben evenwel ingeschreven met het oude Prijzenblad.
Dat heeft echter uiteindelijk geen consequenties:
4.8. De
slotsom op grond van het voorgaande is dat er geen aanleiding is om in deze
aanbesteding in te grijpen. De Hogeschool was niet gehouden om de inschrijving
van Happy Horizon als ongeldig terzijde te leggen en Happy Horizon van verdere
deelname aan de aanbesteding uit te sluiten. Geen van de toepasselijke
aanbestedingsrechtelijke beginselen rechtvaardigt die door TCD verlangde
uitsluiting van Happy Horizon. Uitsluiting van Happy Horizon op de aangevoerde
gronden zou juist uitmonden in formalisme, waarbij de toegang tot de
aanbestedingsprocedure en daarmee de eerlijke mededinging onnodig zouden worden
beperkt. Voor de door TCD gevorderde intrekking van de voorlopige
gunningsbeslissing en het gevorderde verbod tot gunning aan een ander dan TCD
bestaat dan ook geen grond. De subsidiaire vordering tot heraanbesteding is
evenmin toewijsbaar. Op basis van de aanbestedingsstukken was voor inschrijvers
voldoende duidelijk dat met gebruikmaking van het nieuwe Prijzenblad diende te
worden ingeschreven. Dat drie van de zeven inschrijvers gebruik hebben gemaakt
van het oude Prijzenblad, rechtvaardigt niet de conclusie dat de
aanbestedingsstukken voor meerderlei uitleg vatbaar zijn.
Je kunt daar wel wat anders van vinden, denk ik.
Allereerst handelt een Hogeschool bij de inkoop van Online Marketingdiensten en daaraan gerelateerde dienstverlening niet als (een) ‘bestuursorgaan’.
Deze rechtsoverweging (gedeeltelijk) uit het vonnis:
4.2. […]
Echter ook in dat geval kan op grond van vaste jurisprudentie onder omstandigheden
binnen de grenzen van de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en
transparantie op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de
Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat op grond van artikel 3:1 lid 2
Awb en artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek ook in aanbestedingen van
toepassing is, op een aanbestedende dienst toch een verplichting rusten tot het
bieden van een mogelijkheid tot herstel of aanvulling.
Is dus in casu onbegrijpelijk.
Voorts kan men zich afvragen, of wel sprake is van een onvoorwaardelijke inschrijving, als blijkbaar een nota van inlichtingen niet volledig wordt ‘meegenomen’ of deels wordt ‘gemist’ door een inschrijver?
En uit deze rechtsoverweging van het vonnis:
4.7. Onder
de hiervoor geschetste omstandigheden moet het er dan ook voor worden gehouden
dat Happy Horizon bij het indienen van haar inschrijving abusievelijk het oude
in plaats van het nieuwe Prijzenblad heeft ingevuld. De Hogeschool is op grond
van het zorgvuldigheidsbeginsel gehouden om Happy Horizon de gelegenheid om die
vergissing te herstellen. Happy Horizon had met de door haar in het oude
Prijzenblad ingevulde zes uurtarieven immers al alle verlangde informatie
verstrekt, die nodig was voor een inhoudelijke beoordeling van haar
inschrijving op het subgunningscriterium Prijs. Het zou van formalisme getuigen
om Happy Horizon niet de gelegenheid te bieden haar uurtarieven alsnog in het
nieuwe Prijzenblad in te vullen en haar inschrijving met inachtneming van dat
ingevulde nieuwe Prijzenblad te beoordelen. Daartoe is van belang dat dit
herstel, anders dan TCD stelt, feitelijk niet leidt tot het indienen van een
nieuwe inschrijving. De door Happy Horizon in het oude Prijzenblad geoffreerde
uurtarieven zijn immers in het kader van dit herstel niet aangepast. De omstandigheid
dat als gevolg van het een-op-een overzetten van de in het oude Prijzenblad
door Happy Horizon aangeboden uurtarieven naar het nieuwe Prijzenblad de
inschrijfprijs van Happy Horizon is gewijzigd (lees: in vergelijking met de
inschrijfprijs in het oude Prijzenblad is gestegen), is uitsluitend het gevolg
van het herstel door de Hogeschool van de hiervoor besproken fout in vijf
rekenformules in het oude Prijzenblad. Onjuist is dan ook de stelling van TCD
dat Happy Horizon meer dan één mogelijkheid heeft gehad om haar prijsopgave te
doen. Evenmin kan TCD worden gevolgd in haar stelling dat Happy Horizon
eigenhandig de rekenregels van het Prijzenblad heeft aangepast. Het is juist de
Hogeschool geweest die hierin een noodzakelijke aanpassing ter herstel van een
door haar gemaakte fout heeft doorgevoerd. Het overzetten van de door Happy
Horizon geoffreerde uurtarieven van het oude naar het nieuwe Prijzenblad heeft
er uitsluitend toe geleid dat de ingediende inschrijvingen qua prijs in één
oogopslag objectief met elkaar konden worden vergeleken. Happy Horizon heeft
als gevolg van deze geboden herstelmogelijkheid geen concurrentievoordeel
genoten en de eerlijke mededinging is hierdoor dan ook niet geschaad.
Uitsluiting van Happy Horizon (en de overige twee inschrijvers die het oude
Prijzenblad hebben ingevuld) zou in dit geval juist de eerlijke mededinging
schaden, omdat door die uitsluiting de toegang tot de aanbesteding onnodig zou
worden beperkt.
Lijkt te volgen, dat de betreffende drie (3) inschrijvers, in tegenstelling tot hun concurrenten, hoe dan ook een extra mogelijkheid, dus een ‘tweede kans’, hebben gekregen om zich terug te trekken uit de aanbestedingsprocedure. Niemand kan (kon) hen namelijk verplichten om het nieuwe (juiste) Prijzenblad opnieuw in te dienen.
En daarmee is het ‘aanbestedingsrechtelijke gelijkheidsbeginsel’ in het geding.
Ik denk dus, dat onderhavig vonnis geen schoolvoorbeeld in verband met het uitbannen van formalisme is.
Lees ook:
https://keesvandewater.blogspot.com/2024/12/het-aanbestedingsrechtelijke.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten